ECLI:NL:HR:2020:669
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J. Koopman
- P.M.F. van Loon
- L.F. van Kalmthout
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake belastingrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 november 2019, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 14 februari 2019 werd behandeld. De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de rechtbank had op 2 december 2019 een afschrift van de uitspraak aan de partijen verzonden. Het beroepschrift in cassatie werd echter pas op 14 januari 2020 bij de Hoge Raad ingediend, wat niet binnen de wettelijke termijn van zes weken viel, zoals voorgeschreven in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad concludeerde dat het beroep in cassatie niet tijdig was ingediend, ook niet in de zin van artikel 6:9, lid 2, Awb. Belanghebbende had de gelegenheid gekregen om te reageren op de overschrijding van de termijn, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. De Hoge Raad oordeelde dat de argumenten die belanghebbende in zijn brieven van 15 en 16 januari 2020 aanvoerde, niet voldoende waren om aan te nemen dat hij niet in verzuim was. Daarom werd het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad besloot verder dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.