ECLI:NL:HR:2020:663
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak belastingrechtelijke zaak betreffende belasting van personenauto’s en motorrijwielen
In deze zaak heeft [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 27 november 2018, nr. BK-18/00402. Dit beroep betreft een hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag (nr. SGR 17/3921) over een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen. De Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) zijn als verweerders betrokken in deze procedure.
De Hoge Raad heeft de middelen die door belanghebbende zijn voorgesteld, beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling is dat de middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in dit geval geen motivering hoeven geven voor zijn oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2020.