ECLI:NL:HR:2020:655
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake informatiebeschikking
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Dit beroep was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 27 juni 2019, nummer 18/00242, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 16/4848) betreffende een informatiebeschikking die aan belanghebbende was gegeven.
Belanghebbende heeft een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door vice-president G. de Groot als voorzitter, samen met raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en is openbaar uitgesproken op 17 april 2020.