Uitspraak
1.Geding in cassatie
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de vennootschap onder firma [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 februari 2019, nr. AWB 18/2608. Dit beroep volgde op een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank betreffende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft de door belanghebbende voorgestelde middelen beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling was dat de middelen niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering hoeven geven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en is op 10 april 2020 in het openbaar uitgesproken.