ECLI:NL:HR:2020:612

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
18/05137
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak van het gerechtshof Amsterdam over douanerechten

In deze zaak heeft de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 23 oktober 2018. De zaak betreft de uitnodigingen tot betaling van douanerechten die aan [X] B.V. te [Z] zijn uitgereikt. De Hoge Raad heeft de middelen van de Staatssecretaris beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Daarnaast heeft belanghebbende tijdens de cassatieprocedure verzocht om een vergoeding van rente over de douanerechten die in strijd met het Unierecht zijn nageheven. Dit verzoek is echter niet toewijsbaar, omdat het niet eerder is gedaan en niet voor het eerst in cassatie kan worden ingediend. De Hoge Raad heeft ook de proceskosten beoordeeld en de Staatssecretaris veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, waarbij rekening is gehouden met de samenhang met een andere zaak.

In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard en de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 525 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is uitgesproken op 10 april 2020 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer18/05137
Datum10 april 2020
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 23 oktober 2018, nrs. 17/00485 en 17/00486, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland (nrs. HAA 15/2935 en HAA 15/2936) betreffende aan belanghebbende uitgereikte uitnodigingen tot betaling van douanerechten.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

2.1
De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
2.2
Belanghebbende heeft tijdens de cassatieprocedure verzocht om een vergoeding van rente over de in strijd met het Unierecht nageheven en door haar betaalde douanerechten, indien het beroep in cassatie van de Staatssecretaris wordt verworpen. Aangezien belanghebbende dit verzoek niet eerder heeft gedaan en een zodanig verzoek niet voor het eerst in cassatie kan worden gedaan, is het niet toewijsbaar.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 18/05138 met deze zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op de helft van € 1.050, derhalve € 525, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2020.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 508.