In deze zaak heeft VDL Enabling Technologies Group Eindhoven B.V. (hierna: VDL) cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een geschil over de uitleg van een overeenkomst tussen VDL en [verweerder], die als subsidieadviseur voor VDL heeft gewerkt. De arbeidsovereenkomst tussen [verweerder] en VDL is per 1 januari 2011 beëindigd, waarna verschillende overeenkomsten zijn gesloten, waaronder een beëindigingsovereenkomst en een opdrachtovereenkomst. De kern van het geschil draait om de vraag of [verweerder] recht heeft op een vergoeding van 10% van de toegekende subsidies, zoals vastgelegd in de opdrachtovereenkomst, of dat de vergoeding volgens een staffel moet worden berekend.
Het hof heeft in zijn tussenarrest geoordeeld dat VDL niet heeft aangetoond dat de vergoeding van 10% niet van toepassing was op de ENIAC-subsidies waarvoor [verweerder] werkzaamheden heeft verricht. VDL heeft betoogd dat de opdrachtovereenkomst alleen betrekking had op WBSO- en Innovatiebox-subsidies, maar het hof heeft geoordeeld dat er geen bewijs is geleverd voor deze stelling. De Hoge Raad heeft het oordeel van het hof bevestigd en geoordeeld dat de tekst van de overeenkomst, de betalingen van VDL aan [verweerder], en de gedragingen van partijen in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen dat [verweerder] aanspraak kan maken op de vergoeding van 10% van de toegekende subsidiebedragen.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het hof heeft verzuimd te beslissen op een vordering van [verweerder] tot terugbetaling van proceskosten die hij aan VDL had voldaan. De Hoge Raad heeft deze vordering alsnog toegewezen. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere oordelen van het hof en de rechtbank, en benadrukt het belang van duidelijke afspraken in contracten.