In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Staatssecretaris van Financiën en [X] B.V. De zaak betreft de beëindiging van het eigenrisicodragerschap voor de regeling Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) van belanghebbende, die van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016 eigenrisicodrager was. De Staatssecretaris had het eigenrisicodragerschap van belanghebbende beëindigd omdat er geen nieuwe garantieverklaring was ingediend vóór 1 januari 2017. Belanghebbende stelde echter dat de verzekeraar een vergissing had gemaakt, waardoor de garantieverklaring te laat was ingediend.
Het Gerechtshof Den Haag oordeelde dat de vergissing van de verzekeraar niet aan belanghebbende kon worden tegengeworpen en dat het eigenrisicodragerschap niet was geëindigd. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de wetgever had beoogd dat werkgevers die al eigenrisicodrager waren voor WGA vast, ook eigenrisicodrager zouden blijven voor WGA flex. De Hoge Raad oordeelde dat de omissie van de verzekeraar hersteld kon worden en dat belanghebbende recht had op voortzetting van het eigenrisicodragerschap.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van belanghebbende. Dit arrest benadrukt het belang van administratieve zorgvuldigheid en de gevolgen van vergissingen in de uitvoering van wetgeving met betrekking tot sociale verzekeringen.