ECLI:NL:HR:2020:519
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet tijdige betaling van griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 maart 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 25 september 2019, waarin een aanslag in de erfbelasting en een beschikking inzake belastingrente aan belanghebbende was opgelegd. De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 18 december 2019 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Deze brief was afgeleverd op het door de gemachtigde van belanghebbende opgegeven adres, maar het griffierecht was niet voldaan.
Vervolgens heeft de griffier belanghebbende op 21 januari 2020 de gelegenheid gegeven om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. De argumenten die belanghebbende in haar brief van 18 februari 2020 aanvoerde, werden door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om te concluderen dat belanghebbende niet in verzuim was. Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.
De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 27 maart 2020, waarbij de raadsheer J. Wortel als voorzitter fungeerde, bijgestaan door de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.