Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
17 maart 2020.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, dat op 9 mei 2018 werd gewezen in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1988. De verdachte is aangeklaagd voor mensenhandel, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd, zoals vastgelegd in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat H.M.W. Daamen uit Maastricht. In de cassatieprocedure zijn verschillende middelen voorgesteld, die zijn opgenomen in de schrifturen die aan het arrest zijn gehecht.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarna de raadsman van de verdachte schriftelijk heeft gereageerd. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen noodzaak gezien om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 17 maart 2020 het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.