Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
7 april 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 april 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, economische kamer, van 12 december 2018. De zaak betreft de verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk inzamelen van gevaarlijke afvalstoffen, in dit geval niet bruikbare stookolie (bunkerolie), en het overbrengen van afvalstoffen van Nederland naar België zonder de vereiste schriftelijke kennisgeving en toestemming van de bevoegde autoriteiten, zoals voorgeschreven in de Wet milieubeheer.
De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij de advocaten J.S. Nan, G.J.K. Elsen en R.G.J. Laan cassatiemiddelen hebben voorgesteld. De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven voor zijn oordeel, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
De Hoge Raad heeft in zijn beslissing verwezen naar een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2020:433) met betrekking tot de vraag of in deze zaak sprake is van 'afvalstoffen'. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.