ECLI:NL:HR:2020:424
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen bestuursrechtelijke uitspraken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 maart 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 17 september 2019, die op haar beurt een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 6 november 2018 behandelde. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. Volgens artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Hoge Raad alleen kennisnemen van cassatieberoepen tegen uitspraken van de bestuursrechter indien dit bij wet is bepaald. In dit geval was er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank mogelijk maakte, wat ook geldt voor de onterecht opgenomen rechtsmiddelverwijzing in de aangevallen uitspraak. Hierdoor heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 13 maart 2020.