Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
10 maart 2020.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte, geboren in 1976, weigerde zijn medewerking te verlenen aan een ademonderzoek op basis van artikel 163.2 van de Wegenverkeerswet 1994. De Hoge Raad behandelt de vraag of de vordering van de opsporingsambtenaar aan de verdachte om medewerking te verlenen aan het ademonderzoek voldoende is om de verplichting ex artikel 163.2 WVW 1994 te doen ontstaan. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. Dit oordeel is gegeven zonder verdere motivering, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgt deze conclusie. Het arrest is gewezen op 10 maart 2020 en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.