In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door NN c.s. tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een beroepsaansprakelijkheidsverzekering van een advocaat en de vraag of een verzekeraar onrechtmatig heeft gehandeld door een vaststellingsovereenkomst te sluiten met de cliënt van de advocaat zonder inzage te geven in een brief van de advocaat aan de verzekeraar. NN c.s. hebben beroep in cassatie ingesteld, maar de verweerders hebben geen verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal T. Hartlief heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, waarop de advocaten van NN c.s. schriftelijk hebben gereageerd.
De Hoge Raad heeft de klachten van NN c.s. over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en NN c.s. in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweerders op nihil zijn begroot.