Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
10 maart 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2019. Het beroep in cassatie is ingesteld door de klager, die werd bijgestaan door advocaat M.A.C. de Bruijn. De zaak betreft een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en richt zich op de vraag of niet-beslagen slachtoffers van een beleggingscarrousel als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt in de zin van artikel 552a Sv. De advocaat-generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank bevestigd en het beroep verworpen.
Deze uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.