Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
14 januari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 27 juli 2018 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1998. De verdachte was betrokken bij de vernieling van ruiten van de woning van zijn onderbuurman, wat valt onder artikel 350, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De opgelegde straf bestond uit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één week, wat vragen opriep over de proportionaliteit van de straf in vergelijking met eerdere straffen die in soortgelijke zaken waren opgelegd. De advocaat van de verdachte, M. Berndsen, heeft een middel van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep, en dit arrest is uitgesproken op 14 januari 2020 door de vice-president J. de Hullu en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.