ECLI:NL:HR:2020:356
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen bestuursrechtelijke uitspraak inzake kinderopvang en inkomensafhankelijke regelingen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 februari 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] te [Z] tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 5 september 2019, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 15 mei 2019 werd behandeld. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. Volgens artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Hoge Raad alleen kennisnemen van cassatieberoepen tegen uitspraken van de bestuursrechter als dit bij wet is bepaald. In dit geval was er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie openstelde tegen de uitspraak van de Rechtbank, die betrekking had op een geschil over een besluit in het kader van de Wet kinderopvang en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR). Hierdoor heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast heeft de Hoge Raad in zijn beslissing aangegeven dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. Dit betekent dat de kosten die zijn gemaakt in het kader van deze procedure niet door een van de partijen hoeven te worden vergoed. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.