ECLI:NL:HR:2020:319

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 februari 2020
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
18/04552
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van statutenwijziging van een vereniging wegens strijd met redelijkheid en billijkheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door Dienstverlening Sans Souci (hierna: de VD) tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De VD, vertegenwoordigd door haar advocaat M.J. van Basten Batenburg, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het hof, waarin het hof het besluit tot wijziging van de statuten van de VD had vernietigd. Dit besluit was genomen na het overlijden van een lid, waarbij de erfgenamen volgens de gewijzigde statuten verplicht zouden zijn om servicekosten te betalen. De zaak draait om de vraag of deze statutenwijziging in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid, zoals bedoeld in artikel 2:15 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had nagelaten het door de VD in eerste aanleg gedane beroep op artikel 3:53 lid 2 BW te beoordelen. Dit artikel stelt dat de rechter aan een vernietiging van een rechtshandeling geheel of gedeeltelijk haar werking kan ontzeggen indien de reeds ingetreden gevolgen van die rechtshandeling bezwaarlijk ongedaan gemaakt kunnen worden. De Hoge Raad concludeerde dat de VD dit verweer in hoger beroep niet had prijsgegeven en dat het hof, door dit verweer niet te behandelen, de devolutieve werking van het hoger beroep had miskend.

De Hoge Raad vernietigde het arrest van het gerechtshof en verwees de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. Tevens werd [verweerder] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de VD waren begroot op € 956,18 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris. Deze uitspraak benadrukt het belang van de devolutieve werking van het hoger beroep en de noodzaak voor hoven om alle relevante verweren te behandelen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer18/04552
Datum21 februari 2020
ARREST
In de zaak van
DIENSTVERLENING SANS SOUCI,
gevestigd te Castricum,
EISERES tot cassatie,
hierna: de VD,
advocaat: M.J. van Basten Batenburg,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: [verweerder] ,
advocaten: T.T. van Zanten en I.M.A. Lintel.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak C/14/152509 / HA ZA 14-73 van de rechtbank Noord-Holland van 26 maart 2014, 21 mei 2014 en 28 januari 2015;
de arresten in de zaak 200.176.469/01 van het gerechtshof Amsterdam van 24 januari 2017 en 31 juli 2018.
De VD heeft tegen het arrest van het hof van 31 juli 2018 beroep in cassatie ingesteld.
[verweerder] heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor [verweerder] toegelicht door zijn advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.F. Assink strekt tot vernietiging van het eindarrest en tot verwijzing.
De advocaat van [verweerder] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De moeder van [verweerder] was eigenaar van een appartement in een serviceflatcomplex genaamd ‘Sans Souci’ (hierna: de serviceflat).
(ii) Het doel van de VD is het leveren van diensten en het treffen van voorzieningen (hierna: het servicepakket) ten behoeve van bewoners van appartementen in de serviceflat. Art. 4 van de statuten van de VD bepaalt dat de levering van het servicepakket geschiedt tegen een door de ledenvergadering vast te stellen maandelijkse vooruit te betalen bijdrage en art. 6 lid 1 bepaalt dat natuurlijke personen die zijn toegelaten tot de bewoning van een appartement in de serviceflat, lid zijn van de VD. Art. 7 van de statuten van de VD luidt als volgt:
“1. Het lidmaatschap eindigt door:
a.opzegging door het lid, wegens de beëindiging van de huur- of gebruiksovereenkomst van het door hem bewoonde appartement. (...).
b. overlijden van het lid:
(…)
3. Indien het lidmaatschap is geëindigd, heeft het gewezen lid jegens de vereniging geen andere financiële rechten dan de terugbetaling van eventueel teveel betaalde servicekosten. (…)”
(iii) In het huishoudelijk reglement van de VD is in art. 14.14 bepaald:
“De leden, dan wel hun erven of andere rechtverkrijgenden, zijn verplicht bij vooruitbetaling hun maandelijkse bijdrage in de servicekosten te voldoen, ook wanneer de woning niet wordt gebruikt. Deze bijdrage is verschuldigd tot de dag van toelating van een nieuw lid in hun plaats. Met ingang van deze dag komt de bijdrage ten laste van het nieuwe lid.
(iv) De moeder van [verweerder] is overleden in 2010; [verweerder] is een van haar erfgenamen. Door het overlijden van de moeder van [verweerder] is haar lidmaatschap van de VD geëindigd.
(v) [verweerder] heeft over zijn betalingsverplichtingen jegens de VD advies ingewonnen. Het door [verweerder] verkregen advies luidde, kort samengevat, dat [verweerder] geen lid is van de VD, dat hij de servicekosten niet aan de VD hoeft te betalen en dat hij als erfgenaam van zijn moeder recht heeft op terugbetaling van te veel betaalde servicekosten. Op grond van het door [verweerder] verkregen advies heeft hij het bestuur van de VD verzocht haar standpunt over de verschuldigdheid van servicekosten bij leegstand te herzien.
(vi) Bij brief van 22 november 2013 heeft het bestuur van de VD de leden geïnformeerd over zijn voornemen de statuten van de VD te wijzigen in die zin dat na het overlijden van een lid-eigenaar de erfgenamen de servicekosten aan de VD verschuldigd zijn en dat, als bij verhuur van een appartement een huurder als lid wordt toegelaten, de huurder de servicekosten aan de VD verschuldigd is en de eigenaar hoofdelijk voor die schuld aansprakelijk blijft. Op de algemene ledenvergadering van 11 december 2013 is het voorstel van het bestuur tot wijziging van de statuten aangenomen. Bij akte van 17 januari 2014 zijn de statuten van de VD dienovereenkomstig gewijzigd.
2.2
[verweerder] vordert in dit geding, voor zover in cassatie van belang, op de voet van art. 2:15 lid 1, aanhef en onder b, BW vernietiging van het besluit tot wijziging van de statuten (zie hiervoor in 2.1 onder (vi)) wegens strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid.
De rechtbank heeft deze vordering afgewezen.
2.3
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het besluit tot wijziging van de statuten vernietigd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 1.3 van het middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft nagelaten het door de VD in eerste aanleg gedane beroep op art. 3:53 lid 2 BW te beoordelen. Daarmee heeft het hof de devolutieve werking van het hoger beroep miskend, althans zijn motiveringsplicht geschonden, aldus de klacht.
3.2
Deze klacht treft doel. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat de VD zich in eerste aanleg tegen de vordering tot vernietiging van het besluit tot statutenwijziging heeft verweerd met, subsidiair, een beroep op toepassing van art. 3:53 lid 2 BW, dat inhoudt dat de rechter aan een vernietiging van een rechtshandeling geheel of gedeeltelijk haar werking kan ontzeggen indien de reeds ingetreden gevolgen van die rechtshandeling bezwaarlijk ongedaan gemaakt kunnen worden. De stukken van het geding laten voorts geen andere conclusie toe dan dat de VD dat verweer in hoger beroep niet heeft prijsgegeven. Nu het hof, anders dan de rechtbank, tot het oordeel kwam dat de vordering van [verweerder] tot vernietiging toewijsbaar is, bracht de devolutieve werking van het hoger beroep mee dat het hof dat verweer van de VD moest behandelen.
3.3
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 31 juli 2018;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de VD begroot op € 956,18 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
21 februari 2020.