In deze zaak heeft Ludinga Vastgoed B.V. (hierna: Ludinga) cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 mei 2018. Ludinga, vertegenwoordigd door advocaten J.P. Heering en J.L. Luiten, was in geschil met Stichting Accolade (hierna: Accolade), die werd bijgestaan door advocaat M.W. Scheltema. De kern van het geschil betreft de vraag of de woningcorporatie, samen met een vastgoedontwikkelaar, zich verplicht heeft tot de bouw van appartementen op bepaalde bouwpercelen. Dit betreft de uitleg van een hoofdzakelijk mondelinge overeenkomst en de betekenis van voorbereidingshandelingen door de corporatie voor de bouw.
De Hoge Raad heeft de klachten van Ludinga over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vastgelegd in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep van Ludinga verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Accolade zijn begroot op € 865,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan. Het arrest is uitgesproken op 21 februari 2020 door de vicepresident en de raadsheren van de Hoge Raad der Nederlanden.