Uitspraak
gevestigd te Gouda,
wonende te [woonplaats],
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
21 februari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, hierna aangeduid als de GI. De GI verzocht om cassatie tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag. De moeder, die als verweerder in de procedure was betrokken, heeft geen verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van de GI over de beschikking van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig was om te motiveren waarom tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Het procesverloop in deze zaak is als volgt: de rechtbank Den Haag had op 27 november 2018 een beschikking gegeven in de zaak C/09/560162/JE RK 18-2034, die door het gerechtshof Den Haag op 3 april 2019 werd bevestigd in de zaak 200.253.503/01. De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof bekrachtigd en het cassatieberoep verworpen. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer C.E. du Perron.