ECLI:NL:HR:2020:306

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 februari 2020
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
19/02770
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over uithuisplaatsing en niet-ontvankelijkheid in hoger beroep door gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, hierna aangeduid als de GI. De GI verzocht om cassatie tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag. De moeder, die als verweerder in de procedure was betrokken, heeft geen verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van de GI over de beschikking van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig was om te motiveren waarom tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Het procesverloop in deze zaak is als volgt: de rechtbank Den Haag had op 27 november 2018 een beschikking gegeven in de zaak C/09/560162/JE RK 18-2034, die door het gerechtshof Den Haag op 3 april 2019 werd bevestigd in de zaak 200.253.503/01. De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof bekrachtigd en het cassatieberoep verworpen. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer C.E. du Perron.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/02770
Datum21 februari 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZUID-HOLLAND,
gevestigd te Gouda,
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: de GI,
advocaat: K. Aantjes,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de moeder,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de beschikking in de zaak C/09/560162/JE RK 18-2034 van de rechtbank Den Haag van 27 november 2018;
de beschikking in de zaak 200.253.503/01 van het gerechtshof Den Haag van 3 april 2019.
De GI heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De moeder heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de GI heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
21 februari 2020.