Uitspraak
1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 februari 2020 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 augustus 2019, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak over een verzoek om kwijtschelding van diverse aanslagen werd behandeld.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad belanghebbende op 13 november 2019 heeft gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken heeft gesteld voor de betaling daarvan. Deze brief werd echter wegens onbestelbaarheid teruggezonden, waarna adresverificatie plaatsvond en het stuk opnieuw werd verzonden. Ondanks deze inspanningen is het griffierecht niet voldaan.
Vervolgens heeft de griffier op 12 december 2019 belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te reageren op het niet tijdig betalen van het griffierecht. Ook deze brief werd teruggezonden en opnieuw verzonden na adresverificatie. Belanghebbende heeft echter niet gereageerd. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.