ECLI:NL:HR:2020:302

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 februari 2020
Publicatiedatum
19 februari 2020
Zaaknummer
19/04293
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 februari 2020 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van [A] te [Q], Duitsland, tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 5 september 2019. Het beroep betreft een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag, opgelegd aan [X] GmbH. De indiener van het beroep in cassatie heeft echter geen domicilieadres in Nederland gekozen, wat complicaties met zich meebracht voor de ontvankelijkheid van het beroep.

De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener op 19 oktober 2019 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor deze betaling. Ondanks deze waarschuwing is het griffierecht niet voldaan. Op 25 november 2019 heeft de griffier de indiener opnieuw in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald, maar hier is geen gebruik van gemaakt.

Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 21 februari 2020.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/04293
Datum21 februari 2020
ARREST
op het door [A] te [Q] , Duitsland ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 5 september 2019, nr. SGR 18/8181 V, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank, betreffende een aan [X] GmbH opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De indiener van het beroep in cassatie heeft niet gekozen voor een domicilieadres in Nederland.
De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift bij aangetekende brief van 19 oktober 2019 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift bij aangetekende brief van 25 november 2019, welke brief eveneens per gewone post is verzonden aan het door de indiener van het beroepschrift opgegeven adres in het buitenland, in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Van deze gelegenheid is geen gebruikgemaakt.
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2020.