ECLI:NL:HR:2020:300

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 februari 2020
Publicatiedatum
19 februari 2020
Zaaknummer
19/04196
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake betalingsonmacht en griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 februari 2020 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende, [X], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 8 augustus 2019, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 14 maart 2019 werd behandeld. Belanghebbende had een beroep gedaan op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. Na een verzoek van de griffier om een verklaring omtrent afwezigheid van vermogen, heeft belanghebbende documenten overgelegd, waaronder een betalingsspecificatie van zijn ouderdomspensioen en een loonstrook van zijn fiscale partner. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat niet is voldaan aan de criteria voor betalingsonmacht, en heeft het beroep op 27 november 2019 afgewezen. Tevens is belanghebbende gewezen op de gevolgen van niet-tijdige betaling van het griffierecht, wat kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. Ondanks een laatste kans om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. Daarom werd het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/04196
Datum21 februari 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 8 augustus 2019, nrs. AWB 18/4784 en 18/4785, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 14 maart 2019.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Belanghebbende heeft ter zake van betaling van het verschuldigde griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld door de griffier van de Hoge Raad (hierna: de griffier) heeft belanghebbende een verklaring omtrent afwezigheid van vermogen aan de Hoge Raad geretourneerd. Daarbij heeft hij gevoegd een afschrift van een betalingsspecificatie van het ouderdomspensioen in de maand januari 2019, alsmede een loonstrook van zijn fiscale partner met betrekking tot de periode september 2019.
Naar aanleiding van de door belanghebbende verstrekte gegevens is het beroep op betalingsonmacht bij brief van 27 november 2019 afgewezen, omdat niet is voldaan aan de daarvoor geldende criteria. Tevens is in die brief meegedeeld dat bij niet-tijdige betaling van het griffierecht het beroep in cassatie niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 29 november 2019 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 31 december 2019 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Hetgeen belanghebbende in zijn brief van 17 januari 2020 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2020.