In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 februari 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] te [Z] tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Roermond. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Limburg van 4 oktober 2019, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank van 29 mei 2019 werd behandeld. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van de Rechtbank niet gegrond zijn. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om een advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft uiteindelijk besloten dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad gebruikgemaakt van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Tevens heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2020.