In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verweerder] heeft samen met [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) een groothandel in plaatmaterialen gehad. [verweerder] en [betrokkene 1] hebben hun onderneming in 2000 verkocht en zijn de opbrengst daarvan gaan beleggen. Dit deden zij aanvankelijk bij [B] en vanaf februari 2002 bij (een rechtsvoorgangster van) de Bank. [verweerder] had een vermogensbeheerrelatie met de Bank.
(ii) Op 13 mei 2003 heeft de Bank aan verschillende van haar cliënten een brief gestuurd en hen daarin geïnformeerd over de mogelijkheid om te beleggen in het [het Fonds] , een commanditaire vennootschap (hierna: het Fonds).
(iii) Het Fonds was een beleggingsfonds in de zin van de destijds geldende Wet toezicht beleggingsinstellingen (hierna: Wtb). Het Fonds belegde in termijntransacties in bollen van nieuwe tulpenrassen (hierna ook: cultivars). Het Fonds stond onder toezicht van de AFM en beschikte over een informatiememorandum voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring, afgegeven door het accountantskantoor Deloitte & Touche.
(iv) Het Fonds belegde in termijntransacties gesloten door [G] B.V. (hierna: [G] ), de 100% aandeelhouder van de beheerder van het Fonds.
(v) Per brief van 20 mei 2003 heeft de Bank aan [verweerder] , voor zover van belang, het prospectus en de brochure van het Fonds toegestuurd als ook een inschrijfformulier voor een informatiebijeenkomst. Voorts heeft de Bank [verweerder] gemeld dat hij zich voor 6 juni 2003 diende in te schrijven via het formulier uit het prospectus en dat hij ten behoeve van de storting contact met de Bank kon opnemen als hij wilde deelnemen in het Fonds.
(vi) Nadat [verweerder] in mei 2003 een voorlichtingsbijeenkomst van het Fonds had bezocht, heeft hij drie participaties in het Fonds gekocht, voor een totaalbedrag van € 303.000,--. De Bank heeft op 25 juni 2003 bij de bewaarder van het Fonds een plaatsingsvergoeding van € 1.500,-- gedeclareerd voor de door [verweerder] gekochte participaties.
(vii) Een overzicht van de vermogensbeheerportefeuille op naam van [verweerder] en zijn echtgenote, met datum 30 juni 2003, vermeldt onder het kopje ‘Buiten actief beheer’ onder meer posities in het Fonds. Tevens staat op het overzicht als profiel ‘Matig Offensief’ vermeld.
(viii) [D] B.V. (hierna: [D] ) trad op als bemiddelaar tussen de kopers en verkopers van tulpenbollen van nieuwe rassen. Het betalingsverkeer liep via [F] (hierna: [F] ).
(ix) [D] en [F] zijn in betalingsproblemen komen te verkeren en op 3 december 2003 in staat van faillissement verklaard.
(x) Op 5 december 2006 is het Fonds in staat van faillissement verklaard.
(xi) [verweerder] heeft voor zijn participaties noch van de curator van [D] en [F] noch van de curator van het Fonds een uitkering ontvangen.
(xii) [verweerder] heeft de Bank aansprakelijk gesteld voor het verlies op de investeringen in het Fonds.
2.2.2De rechtbank heeft de vorderingen van [verweerder] afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank – kort weergegeven – geoordeeld dat ervan moet worden uitgegaan dat causaal verband bestaat (in de zin van condicio sine qua non-verband) tussen het handelen van de Bank en de deelneming in het Fonds door [verweerder] . De rechtbank heeft dit causaal verband aangenomen op grond van de vaststelling dat [verweerder] zijn beslissing om in het Fonds te beleggen, heeft gebaseerd op het voorstel van de Bank, het voorlichtingsmateriaal dat hij via de Bank heeft ontvangen en de voorlichtingsbijeenkomsten die hij heeft bezocht, waar de Bank was vertegenwoordigd. Voorts heeft rechtbank geoordeeld dat er geen causaal verband bestaat tussen de door [verweerder] geleden schade en enig handelen van de Bank. Als vaststaand moet worden aangenomen dat het Fonds failliet is gegaan als gevolg van fraude, hetgeen een toestand is die de Bank niet kan worden aangerekend. Daarnaast heeft geen van de partijen die bij de oprichting van het Fonds betrokken waren (de AFM, Deloitte & Touche, Loyens & Loeff, Crop Belastingadviseurs en AREP Accountants), onregelmatigheden geconstateerd bij de inrichting van het Fonds dan wel bij aan de beleggingen in het Fonds verbonden risico’s, anders dan die welke in het prospectus zijn vermeld. Niet valt in te zien dat en hoe de Bank bij eigen onderzoek tot andere inzichten zou zijn gekomen, laat staan dat de Bank op basis van dat onderzoek had kunnen of moeten voorzien dat fraude zou worden gaan gepleegd, aldus de rechtbank.
2.2.3Het hof heeft – voor zover in cassatie van belang – het vonnis van de rechtbank vernietigd en voor recht verklaard dat de Bank onrechtmatig jegens [verweerder] heeft gehandeld. Het heeft de Bank veroordeeld aan [verweerder] een bedrag van € 303.000, te betalen. Het hof heeft daartoe – samengevat – het volgende geoordeeld.
Vast staat dat tussen de Bank en [verweerder] een vermogensbeheerrelatie bestond. De Bank is bij de participaties in het Fonds echter niet opgetreden als vermogensbeheerder van [verweerder] , maar heeft [verweerder] wel geadviseerd participaties in het Fonds te nemen. (rov. 3.6)
Op de Bank rust, als een bij uitstek deskundig en professioneel financieel dienstverlener, een bijzondere zorgplicht. Het behoorde tot de bijzondere zorgplicht van de Bank om haar positie te verduidelijken door aan [verweerder] duidelijk te maken dat zij geen onderzoek naar het Fonds had gedaan en dus ook geen oordeel had over het prospectus en de brochure van het Fonds, om te voorkomen dat [verweerder] zijn investeringsbeslissing (mede) zou baseren op de door de Bank gewekte indruk dat zij achter het Fonds stond. (rov. 3.7-3.8)
Het hof is van oordeel dat nu is komen vast te staan dat [verweerder] zijn beslissing om in het Fonds te beleggen heeft gebaseerd op het voorstel van de Bank, het voorlichtingsmateriaal dat hij via de Bank heeft ontvangen en de voorlichtingsbijeenkomst die hij heeft bezocht, waar de Bank was vertegenwoordigd, ervan moet worden uitgegaan dat causaal verband bestaat, in de zin van condicio sine qua non-verband, tussen het handelen van de Bank en de deelneming in het Fonds door [verweerder] . Het hof passeert het verweer van de Bank dat [verweerder] ook participaties in het Fonds zou hebben genomen, indien de Bank niet in haar zorgplicht was tekortgeschoten, nu de Bank dat verweer onvoldoende heeft toegelicht. (rov. 3.9)
De Bank is alleen aansprakelijk voor schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de Bank berust, dat deze schade haar, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend (art. 6:98 BW). Het hof is van oordeel dat een zodanig verband bestaat tussen de schade die [verweerder] heeft geleden als gevolg van het waardeloos worden van zijn participaties door het faillissement van het Fonds en het handelen van de Bank, dat de schade haar kan worden toegerekend. Dat het Fonds failliet is gegaan als gevolg van fraude maakt dat niet anders. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de door de Bank ontvangen transactieoverzichten onwaarschijnlijk hoge omzetten en enorme grote verschillen tussen aan- en verkoopprijzen vermeldden. Indien de Bank op basis van deze gegevens een nadere analyse had uitgevoerd, had zij deze exceptionele omvang en prijsverschillen gesignaleerd en was dit aanleiding geweest om nadere vragen te stellen. Een kritische beschouwing van de transactieoverzichten lag des te meer voor de hand, omdat de Bank, die in haar hoedanigheid van pandhouder als enige transactieoverzichten ontving, haar relaties zonder eigen onderzoek, louter op basis van het prospectus, adviseerde participaties in het Fonds te nemen en als financier van 49 participanten tot een totaal bedrag van € 49 miljoen nauw betrokken was bij (de oprichting van) het Fonds. Genoemde nauwe betrokkenheid bij het Fonds is, mede gezien het feit dat daartoe ook alle aanleiding bestond, voldoende om voor de Bank een verplichting tot het doen van nader onderzoek naar de op de transactieoverzichten vermelde aan- en verkoopbedragen aan te nemen. Dat nader onderzoek de fraude bij het Fonds niet aan het licht zou hebben gebracht, neemt niet weg dat dan zou zijn gebleken dat gezien de omvang van de markt van cultivars in 2002, de op de transactieoverzichten vermelde aan- en verkoopbedragen niet konden kloppen en dat (grote) vraagtekens moesten worden gezet bij de onderliggende speculatieve termijntransacties in cultivars en in het verlengde daarvan bij de inbaarheid van de vorderingen van het Fonds op de termijnkopers. Het nader onderzoek zou de Bank al voor de oprichting van het Fonds op 23 juni 2003 hebben kunnen en moeten doen, omdat zij ten tijde van de oprichting al over de transactieoverzichten beschikte. Nu de Bank geen onderzoek in bedoelde zin heeft gedaan, kan, gezien de aard van deze aansprakelijkheid, de schade haar in de zin van art. 6:98 BW worden toegerekend. (rov. 3.10)
Met betrekking tot het eigenschuldverweer van de Bank moet worden aangenomen dat de schade mede is veroorzaakt doordat [verweerder] is meegegaan in het advies van de Bank. Dit was zijn eigen keuze en kan hem worden toegerekend. [verweerder] dient (tot op zekere hoogte) de gevolgen te dragen van de door hem zelf genomen beslissing. De tekortkoming van de Bank en de omstandigheid dat [verweerder] het advies van de Bank heeft opgevolgd, hebben in gelijke mate bijgedragen aan het ontstaan van de schade. De billijkheid vereist evenwel een andere verdeling omdat de Bank haar bijzondere zorgplicht jegens [verweerder] heeft geschonden, hetgeen ertoe leidt dat er naar oordeel van het hof geen sprake is van (noemenswaardige) eigen schuld aan de zijde van [verweerder] . (rov. 3.11)