ECLI:NL:HR:2020:269

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
18/04438
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over registratie-eisen voor vervoerders van bedrijfsafvalstoffen in Nederland

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een rechtspersoon, gevestigd in Duitsland, die bedrijfsafvalstoffen (flessengas) vervoerde zonder als vervoerder op de lijst van vervoerders, handelaars en bemiddelaars te staan. De verdachte stelde dat de registratie-eis in Nederland, zoals vastgelegd in artikel 10.55 van de Wet milieubeheer, buiten toepassing moest worden gelaten. Dit werd onderbouwd met het argument dat de verdachte al geregistreerd was als vervoerder van afvalstoffen in Duitsland, en dat de Nederlandse registratie-eis in strijd zou zijn met de artikelen 15, 16 en 52 van het EU-Handvest en het evenredigheidsbeginsel van het EU-recht.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen. De klachten over de uitspraak van het hof konden niet leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel was gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt daarmee de eerdere beslissing van het gerechtshof, dat de registratie-eis in Nederland van toepassing is, ongeacht de registratie in Duitsland.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/04438 E
Datum18 februari 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, economische kamer, van 25 september 2018, nummer 21/002199-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.G.J. Sanderink, advocaat te Enschede, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 februari 2020.