ECLI:NL:HR:2020:251
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Rechtbank Oost-Brabant inzake proceskostenveroordeling
In deze zaak heeft belanghebbende, een persoon woonachtig te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 3 oktober 2019, met nummer SHE 17/3311 V. Deze uitspraak betrof een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank van 18 april 2019, waarin een verzoek om veroordeling in de proceskosten werd behandeld. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van de Rechtbank beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. Dit oordeel is niet gemotiveerd, omdat het niet nodig is om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Het arrest is uitgesproken op 14 februari 2020 door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.