ECLI:NL:HR:2020:244

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2020
Publicatiedatum
12 februari 2020
Zaaknummer
19/04870
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake belastingaanslag en belastingrente

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2020 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep betreft een aanslag in de inkomstenbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente voor het jaar 2015. De uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 3 september 2019, waartegen het hoger beroep was ingesteld, werd in deze procedure ter beoordeling voorgelegd.

De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van het Hof had op 9 september 2019 een afschrift van de uitspraak aan de partijen verzonden. Het beroepschrift in cassatie werd echter pas op 24 oktober 2019 bij de Hoge Raad ingediend, wat buiten de wettelijke termijn van zes weken viel, zoals gesteld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn eindigde op 21 oktober 2019.

Belanghebbende heeft in een brief van 27 oktober 2019 aangegeven waarom de termijn was overschreden, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze argumenten geen grond vormden voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim was. Daarom werd het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.

De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 14 februari 2020.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/04870
Datum14 februari 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 3 september 2019, nr. 18/00514, op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtsbank Noord-Holland (nr. HAA 17/4612) betreffende een aan belanghebbende voor het jaar 2015 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van het Hof heeft op de uitspraak van het Hof aangetekend dat een afschrift van die uitspraak aangetekend aan partijen is verzonden op 9 september 2019.
Uit een door de griffier van de Hoge Raad op het beroepschrift in cassatie gestelde aantekening blijkt dat dit beroepschrift op 24 oktober 2019 bij de griffie van de Hoge Raad is ontvangen.
Het beroepschrift in cassatie is dus niet ingediend binnen de in artikel 6:7 Awb gestelde termijn van zes weken, die in dit geval eindigde op 21 oktober 2019. Het is evenmin tijdig ingediend in de zin van artikel 6:9, lid 2, Awb.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 5 november 2019 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom de beroepstermijn is overschreden. Hetgeen belanghebbende in haar brief van 27 oktober 2019 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2020.