In deze zaak hebben de eisers, waaronder verschillende natuurlijke personen en een besloten vennootschap, cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een vordering tegen PostNL, die op 1 november 2013 de gulden-postzegels ongeldig verklaarde zonder inruilmogelijkheid. De eisers stellen dat deze handeling onrechtmatig is en dat er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. De Hoge Raad heeft de klachten van de eisers beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 RO. Het incidentele beroep van PostNL, dat afhankelijk was van de uitkomst van het principale beroep, behoeft geen verdere behandeling. De Hoge Raad heeft het principale beroep verworpen en de eisers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De kosten zijn begroot op € 865,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.