In deze zaak heeft [eiser] cassatie ingesteld tegen de arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De Hoge Raad heeft op 18 december 2020 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 19/04605. De kwestie betreft de vraag of er sprake is van afgeleide schade die niet voor vergoeding in aanmerking komt, in het kader van het ondernemingsrecht en aansprakelijkheidsrecht. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak, waaronder vonnissen van de rechtbank Almelo en de rechtbank Overijssel, en eerdere arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De Hoge Raad heeft de klachten van [eiser] over de arresten van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de arresten. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Het incidentele beroep van Rabobank, dat afhankelijk was van de uitkomst van het principale beroep, behoeft geen behandeling. De Hoge Raad heeft het principale beroep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 6.802,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.