ECLI:NL:HR:2020:2098

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
19/04605
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over afgeleide schade in ondernemingsrechtelijke aansprakelijkheid

In deze zaak heeft [eiser] cassatie ingesteld tegen de arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De Hoge Raad heeft op 18 december 2020 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 19/04605. De kwestie betreft de vraag of er sprake is van afgeleide schade die niet voor vergoeding in aanmerking komt, in het kader van het ondernemingsrecht en aansprakelijkheidsrecht. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak, waaronder vonnissen van de rechtbank Almelo en de rechtbank Overijssel, en eerdere arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De Hoge Raad heeft de klachten van [eiser] over de arresten van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de arresten. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Het incidentele beroep van Rabobank, dat afhankelijk was van de uitkomst van het principale beroep, behoeft geen behandeling. De Hoge Raad heeft het principale beroep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 6.802,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/04605
Datum18 december 2020
ARREST
In de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
hierna: [eiser],
advocaat: D. Rijpma,
tegen
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
hierna: Rabobank,
advocaat: T.T. van Zanten.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak C/08/129059 / HAZA 12-182 van de rechtbank Almelo van 31 oktober 2012, en van de rechtbank Overijssel van 7 augustus 2013, 23 oktober 2013 en 7 januari 2015;
de arresten in de zaak 200.167.819 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 januari 2017 en 9 juli 2019.
[eiser] heeft tegen de arresten van het hof beroep in cassatie ingesteld. Rabobank heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Rabobank mede door M.E. ten Brinke.
De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep.
De advocaat van Rabobank heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel in het principale beroep

De Hoge Raad heeft de klachten over de arresten van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van deze arresten. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het middel in het principale beroep tot vernietiging van het arrest van het hof leidt, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
  • verwerpt het principale beroep;
  • veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Rabobank begroot op € 6.802,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiser] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
18 december 2020.