Uitspraak
gevestigd te [vestigingsplaats],
gevestigd te Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
7 februari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft [eiseres] B.V. cassatie ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft onteigeningsrecht, waarbij de Hoge Raad zich heeft gebogen over de vraag of de klachten van [eiseres] over het vonnis van de rechtbank gegrond zijn. De rechtbank had eerder op 20 februari 2019 een vonnis gewezen in het kader van een onteigeningsprocedure, waarbij de Provincie Noord-Holland als verweerder optrad. De Provincie heeft een verweerschrift ingediend, terwijl Rabobank c.s. niet verschenen is. De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk gevolgd, die tot verwerping van het cassatieberoep strekte. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van [eiseres] niet kunnen leiden tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank. Dit oordeel is gegeven zonder verdere motivering, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en [eiseres] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 882,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.