Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel
3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
4.Beslissing
15 december 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 december 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft een woningoverval op Bonaire waarbij een politieagent om het leven is gekomen. De verdachte, geboren in 1988, is beschuldigd van medeplegen van diefstal met geweld, met als gevolg de dood van de agent, en van medeplegen van voorbereiding van diefstal met geweld. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld, waaronder de vraag of de redelijke termijn van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens is overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat dit inderdaad het geval was, omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 14 jaren met 7 maanden, waardoor de nieuwe straf 13 jaren en 5 maanden bedraagt. De overige cassatiemiddelen werden verworpen, omdat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor deze beslissing, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.