Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
15 december 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 december 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor het telen van hennep, medeplegen van diefstal van elektriciteit en het voorhanden hebben van vuurwapens. De Hoge Raad heeft de strafoplegging van het hof beoordeeld, waarbij het hof had geoordeeld dat het taakstrafverbod van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht van toepassing was. Dit verbod houdt in dat een taakstraf niet kan worden opgelegd indien de veroordeelde in de vijf jaren voorafgaand aan het feit al een taakstraf heeft gekregen voor een soortgelijk misdrijf.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de eerdere veroordeling van de verdachte voor een vermogensdelict op 4 maart 2014, die op 19 maart 2014 onherroepelijk werd, niet volledig was uitgevoerd ten tijde van de feiten waarvoor de verdachte nu werd veroordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet begrijpelijk had gemotiveerd waarom het taakstrafverbod van toepassing was, aangezien de eerdere uitspraak nog geen kracht van gewijsde had ten tijde van de nieuwe feiten. Dit leidde tot de conclusie dat de strafoplegging ontoereikend was gemotiveerd.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling van de straf. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.