ECLI:NL:HR:2020:1980
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake naheffingsaanslagen omzetbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 december 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] U.A. tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 5 december 2019, waarin het Hof de hoger beroepen van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland heeft behandeld. De Rechtbank had eerder naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd aan belanghebbende voor de periode van 1 november 2012 tot en met 31 maart 2014, alsook beschikkingen inzake belastingrente.
Belanghebbende heeft in cassatie een aantal middelen voorgesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend. De zaak is namens belanghebbende toegelicht door advocaat P.R.C. Kraan uit Amsterdam. De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.