Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
8 december 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 december 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van poging tot doodslag, meermalen gepleegd, door met een vuurwapen op een woning te schieten waar verschillende personen, waaronder kinderen, aanwezig waren. De benadeelde partij, een 7-jarig meisje, had schadevergoeding gevorderd voor de immateriële schade die zij had geleden door de schietpartij. Het hof had geoordeeld dat er voldoende verband bestond tussen het handelen van de verdachte en de schade die de benadeelde partij had geleden, ondanks dat zij niet in de woning was op het moment van de schietpartij. De Hoge Raad oordeelde echter dat het oordeel van het hof niet zonder meer begrijpelijk was, omdat niet duidelijk was of de benadeelde partij een van de kinderen was die in de bewezenverklaring waren genoemd en hoe zij was geconfronteerd met de schietpartij. Dit leidde tot een partiële vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing van de zaak voor herbehandeling. Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof vernietigd voor zover vervangende hechtenis was toegepast voor andere slachtoffers, en bepaald dat gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. De zaak wordt terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe beoordeling van de vordering van de benadeelde partij.