Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
8 december 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 december 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de verdachte, geboren in 1979. Het beroep is ingesteld door de verdachte zelf, maar er zijn geen cassatiemiddelen ingediend. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de wet een termijn stelt waarbinnen een advocaat namens de verdachte een schriftuur met cassatiemiddelen moet indienen. Aangezien aan deze verplichting niet is voldaan, kan de Hoge Raad het beroep van de verdachte niet in behandeling nemen. Dit leidt tot de beslissing dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. De uitspraak is gedaan door de vice-president V. van den Brink, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, en is openbaar uitgesproken.