ECLI:NL:HR:2020:1966

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
19/04974
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep wegens het niet indienen van cassatiemiddelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 december 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de verdachte, geboren in 1979. Het beroep is ingesteld door de verdachte zelf, maar er zijn geen cassatiemiddelen ingediend. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de wet een termijn stelt waarbinnen een advocaat namens de verdachte een schriftuur met cassatiemiddelen moet indienen. Aangezien aan deze verplichting niet is voldaan, kan de Hoge Raad het beroep van de verdachte niet in behandeling nemen. Dit leidt tot de beslissing dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. De uitspraak is gedaan door de vice-president V. van den Brink, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/04974
Datum8 december 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 18 oktober 2019, nummer 20-000088-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Cassatiemiddelen zijn namens deze niet voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het cassatieberoep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De wet bepaalt binnen welke termijn een advocaat namens de verdachte een schriftuur met cassatiemiddelen (klachten) bij de Hoge Raad moet indienen. Aan die verplichting is niet voldaan. Het gevolg daarvan is dat de Hoge Raad het beroep van de verdachte niet in behandeling kan nemen (zie artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering).

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 december 2020.