ECLI:NL:HR:2020:1923
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake kansspelbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 december 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 juli 2019, waarin het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland werd behandeld. De Rechtbank had zich eerder uitgesproken over de door belanghebbende op aangifte voldane bedragen aan kansspelbelasting over de tijdvakken februari 2013 en oktober 2013.
Belanghebbende heeft in cassatie een aantal middelen voorgesteld, waarop de Staatssecretaris heeft gereageerd met een verweerschrift. Na een conclusie van repliek van belanghebbende en een conclusie van dupliek van de Staatssecretaris, heeft de Hoge Raad de middelen beoordeeld. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de voorgestelde middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig voor de Hoge Raad om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze uitspraak is gedaan door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 4 december 2020.