2.1.1 Belanghebbende is een fiscale eenheid in de zin van artikel 7, lid 4, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). De tot belanghebbende behorende vennootschap [C] B.V. (hierna: de BV) beschikt over vergunningen van de Autoriteit Financiële Markten (hierna: de AFM) om in Nederland beleggingsdiensten te verlenen en beleggingsactiviteiten te verrichten, een en ander als bedoeld in de Wet op het financieel toezicht (tekst oktober 2012; hierna: de Wft).
2.1.2 De BV biedt een beleggingsproduct aan onder de naam [A] (hierna: het Product). Het Product biedt individuele beleggers de mogelijkheid om vermogen te doen beleggen volgens een of meer van vijf vaste, door de BV opgestelde beleggingsprofielen die verschillen in (onder meer) het financiële risico en het op termijn te verwachten rendement. Elk profiel is gekoppeld aan een daarmee overeenstemmende modelportefeuille met een procentuele verdeling over verschillende financiële instrumenten. Degenen die vermogen met gebruikmaking van het Product willen beleggen, kunnen geen kwantitatieve of kwalitatieve beperkingen stellen aan de financiële instrumenten waarin volgens aanwijzing van de BV wordt belegd. Zij kunnen dus enkel, in samenspraak met de BV, kiezen voor een of meer beleggingsprofielen.
2.1.3 Om het Product in overeenstemming met de Wft te kunnen aanbieden, heeft de BV Stichting [B] opgericht (hierna: de Stichting). De Stichting houdt een rekening (hierna: de Centrale Rekening) aan bij Theodoor Gilissen Bankiers N.V., thans InsingerGilissen Bankiers N.V. (hierna: de Bank). Op deze rekening worden de volgens de beleggingsprofielen te beleggen gelden van afnemers van het Product gestort. De Stichting administreert de op de Centrale Rekening gestorte gelden, wendt gelden volgens instructies van de BV aan voor het verkrijgen van financiële instrumenten, oefent de rechten uit die aan de financiële instrumenten zijn verbonden, en int de op deze instrumenten verschijnende uitkeringen en rekent die toe aan de hiervoor bedoelde afnemers van het Product. De Bank neemt de door de Stichting voor rekening en risico van de afnemers van het Product gehouden effecten in bewaring.
2.1.4 Degene die gebruik wil maken van het Product, sluit daartoe een overeenkomst met de BV en de Stichting. Vervolgens stort hij gelden op de Centrale Rekening. Deze gelden worden volgens het beleggingsprofiel dat hij samen met de BV heeft gekozen, door de Stichting belegd. Daartegenover verkrijgt deze afnemer een vordering op de Stichting ter grootte van zijn storting. Hij krijgt een zogenoemde beleggingsgirorekening toegekend die zijn vordering op de Stichting weergeeft.
Op de Centrale Rekening worden de gelden gestort van alle afnemers van het Product. De som van de saldi van de beleggingsgirorekeningen van alle afnemers is gelijk aan de positie van de Stichting op de Centrale Rekening. De Stichting belegt die bijeengebrachte gelden vervolgens, naar gekozen beleggingsprofiel, in financiële instrumenten. De Stichting registreert - met behulp van de voor elke afnemer opgemaakte beleggingsgirorekening - welk vermogen de afnemer heeft gestort, in welke (fracties van) financiële instrumenten dat geld is belegd alsmede de waardeontwikkeling en opbrengsten van elk financieel instrument.
2.1.5 De BV brengt aan de afnemers van het Product voor alle diensten die zij verleent en de kosten die zij maakt voor het beheer van het belegde vermogen, een vergoeding in rekening. Belanghebbende heeft over het onderhavige tijdvak (1 oktober 2012 tot en met 31 oktober 2012) geen omzetbelasting op aangifte voldaan over deze vergoedingen. Zij stelt zich op het standpunt dat de dienst die de BV aan de afnemers van het Product verleent, moet worden aangemerkt als het van omzetbelasting vrijgestelde beheer van een beleggingsfonds.
2.2.1 Voor het Hof was in geschil of belanghebbende ter zake van de hiervoor in 2.1.5 bedoelde dienstverlening van de BV omzetbelasting is verschuldigd. Het geschil spitste zich daarbij toe op de vraag of deze dienstverlening is aan te merken als het beheer van door een beleggingsfonds ter collectieve belegging bijeengebrachte vermogens, als bedoeld in artikel 11, lid 1, aanhef en letter i, onder 3°, van de Wet.
2.2.2 Het Hof heeft vastgesteld dat de BV noch de Stichting een instelling voor collectieve belegging in effecten (hierna: icbe) is in de zin van de zogenoemde icbe-richtlijn. Daarvan uitgaande heeft het Hof vooropgesteld dat dit niet uitsluit dat de dienst die de BV aan de afnemer van het Product verleent, deelt in de vrijstelling van artikel 11, lid 1, aanhef en letter i, onder 3°, van de Wet. Uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft het Hof afgeleid dat daarvoor is vereist dat de Stichting dezelfde kenmerken vertoont als een icbe en dezelfde handelingen verricht als een icbe, of op zijn minst zodanig vergelijkbaar is met een icbe dat zij daarmee concurreert. Voor de vereiste vergelijkbaarheid is naar het oordeel van het Hof essentieel dat de activa van de beleggers worden samengevoegd, waardoor het risico van deze begunstigden kan worden gespreid over een aantal effecten of andere liquide financiële activa. Verder moet de BV als beheerder, evenals een icbe, op nationaal niveau onderworpen zijn aan ‘bijzonder overheidstoezicht’, aldus het Hof.
2.2.3 Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat de Centrale Rekening voldoet aan de essentiële kenmerken van een gemeenschappelijk beleggingsfonds. Het Hof heeft daartoe overwogen dat de vermogens van de afnemers van het Product zowel in juridische als in economische zin worden samengevoegd en de Stichting met dit aldus verkregen gezamenlijke vermogen effecten aan- en verkoopt voor rekening en risico van de gezamenlijke beleggers, tegen een gelijke vergoeding, met inachtneming van het beginsel van risicospreiding. Het Hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat de Centrale Rekening een rekening is ten behoeve van de gezamenlijke beleggers en dat de posities van de individuele beleggers enkel worden vermeld ter rekenkundige onderbouwing van de omvang van de vordering van elke belegger op de Stichting. Het Hof heeft voorts aannemelijk geacht dat indien de belegger zijn vordering op de Stichting opeist, de Stichting zoveel effecten verkoopt als nodig is om de vordering in geld aan de belegger te kunnen voldoen. De beleggingsprofielen die de BV in het kader van de risicospreiding aanbiedt, fungeren volgens het Hof binnen het fonds als subfonds. Daarbij achtte het Hof van belang dat binnen het gekozen beleggingsprofiel geen ruimte is voor individuele interventies door de belegger.
2.2.4 Ook is volgens het Hof in dit geval voldaan aan de voor toepassing van de vrijstelling gestelde voorwaarde dat de beheerder van het gemeenschappelijke beleggingsfonds moet zijn onderworpen aan bijzonder nationaal overheidstoezicht. Het Product wordt aangeboden binnen het kader van de aan de BV op basis van de Wft toegekende vergunning voor individueel vermogensbeheer. Volgens het Hof is de BV uit dien hoofde onderworpen aan overheidstoezicht. Dit toezicht is naar het oordeel van het Hof aan te merken als bijzonder overheidstoezicht als bedoeld in de rechtspraak van het Hof van Justitie. Hiertoe heeft het Hof overwogen dat een vergunning voor collectief vermogensbeheer in hoofdlijnen vergelijkbare eisen (zoals het opleggen van compliance-verplichtingen en het toetsen van bestuurders, en verplichtingen jegens de AFM) stelt aan de vermogensbeheerder als een vergunning voor individueel vermogensbeheer en dat enkel op detailniveau - voor dit geval niet doorslaggevende - verschillen bestaan. Aangezien de Inspecteur heeft aangevoerd dat een vergunning voor collectief vermogensbeheer kwalificeert als bijzonder overheidstoezicht, heeft dit - uitgaande van de ter zake in wezen vergelijkbare eisen - volgens het Hof evenzeer te gelden voor een vergunning voor individueel vermogensbeheer. De BV voldoet daarom, aldus het Hof, ook aan de eis van onderworpenheid aan bijzonder overheidstoezicht.
2.2.5 Het Hof is op grond van zijn hiervoor in 2.2.3 en 2.2.4 weergegeven oordelen tot de slotsom gekomen dat de door de BV verleende dienst is vrijgesteld van omzetbelasting.