ECLI:NL:HR:2020:1894

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
19/02779
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot aanhouding in strafzaak met betrekking tot huisvredebreuk, mishandeling en vernieling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 december 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1970, was aangeklaagd voor huisvredebreuk, meermalen gepleegd, mishandeling en vernieling. Het hof had op 5 juni 2019 een arrest gewezen waarin het verzoek van de verdachte tot aanhouding van de behandeling van de zaak werd afgewezen. De verdachte was niet verschenen op de zitting, en zijn raadsvrouw, mr. C.M.M. Mikkers, had verzocht om aanhouding omdat de verdachte graag zelf zijn verhaal wilde doen. Het hof had echter geoordeeld dat er geen concrete informatie was verschaft die de afwezigheid van de verdachte kon verklaren.

De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak (ECLI:NL:HR:2020:1172) en oordeelde dat de raadsvrouw niet voldoende had onderbouwd waarom de verdachte niet in staat was om naar de zitting te komen. Het hof had de gelegenheid geboden om na te gaan of de verdachte zou verschijnen, maar de raadsvrouw had na elke onderbreking geen contact kunnen krijgen met de verdachte. De Hoge Raad concludeerde dat het hof niet onbegrijpelijk had geoordeeld en verwierp het cassatiemiddel. De beslissing van het hof om het verzoek tot aanhouding af te wijzen werd daarmee bevestigd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/02779
Datum1 december 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 5 juni 2019, nummer 20-002633-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de afwijzing door het hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de verdachte daar niet is verschenen. Het houdt verder het volgende in:
“Als raadsvrouw van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. C.M.M. Mikkers, advocaat te Heeze, die verklaart uitdrukkelijk door verdachte gemachtigd te zijn de verdediging te voeren.
De raadsvrouw verklaart:
Cliënt heeft mij gisteren gemaild dat hij vandaag zou komen. Ik heb hem zojuist gebeld, maar ik kreeg geen contact met hem. Zijn vriendin, [betrokkene 1], vertelde mij zojuist per telefoon dat hij wel van huis was vertrokken. Ze wonen niet samen. Ik ben eventueel wel gemachtigd, maar de reden van het appel was dat hij graag zelf zijn verhaal wilde doen. Om die reden doe ik toch het verzoek de zaak aan te houden.
Na een korte onderbreking van het onderzoek deelt de voorzitter mede dat het onderzoek wordt onderbroken tot 10.30 uur.
De advocaat-generaal en de raadsvrouwe gaan hiermee akkoord.
Om 10.30 uur wordt het onderzoek voortgezet.
De raadsvrouw verklaart: Ik heb geen contact meer met hem kunnen krijgen, hij neemt zijn mobiele telefoon niet op. Zijn vriendin krijgt ook geen contact met hem en dat vindt zij heel vreemd. Hij was vanochtend op weg naar het Paleis van Justitie. Ik verzoek nogmaals om aanhouding.
De advocaat-generaal vordert afwijzing van het verzoek, omdat dit onvoldoende onderbouwd is.
Na een korte onderbreking van het onderzoek deelt de voorzitter mede dat het onderzoek wordt onderbroken tot 15.30 uur.
Om 15.30 uur wordt het onderzoek voortgezet.
De raadsvrouw verklaart: Ik heb geen contact kunnen krijgen met cliënt en ik handhaaf mijn aanhoudingsverzoek.
De advocaat-generaal vordert andermaal afwijzing van het verzoek.
De voorzitter deelt na kort beraad mede dat het hof het verzoek afwijst, omdat er geen informatie is verschaft dat verdachte niet in staat was om naar de terechtzitting te komen.”
2.3
Een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting kan op de terechtzitting worden gedaan. Overeenkomstig de artikelen 329 en 330 Sv wordt beslist op het verzoek nadat het openbaar ministerie daaromtrent is gehoord.
De verdachte of zijn raadsman moet concreet de omstandigheid aanvoeren die aan het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting ten grondslag ligt. Indien zo’n omstandigheid niet wordt aangevoerd, mag de rechter het verzoek om die reden afwijzen. (Vgl. HR 30 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1172.)
2.4
Het hof heeft, nadat de raadsvrouw om aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting had verzocht omdat de verdachte “graag zelf zijn verhaal wilde doen”, het onderzoek ter terechtzitting twee maal onderbroken tot latere tijdstippen en de raadsvrouw zodoende gelegenheid geboden na te gaan of de verdachte nog zou verschijnen en, zo niet, wat daarvan de reden was. De raadsvrouw heeft na iedere hervatting van het onderzoek meegedeeld dat zij geen contact met de verdachte had kunnen krijgen en heeft het verzoek tot aanhouding gehandhaafd.
Het hof heeft het verzoek vervolgens afgewezen op de grond dat “geen informatie is verschaft dat de verdachte niet in staat was om naar de terechtzitting te komen”. Daarmee heeft het hof kennelijk als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat niet concreet de omstandigheid is aangevoerd die ten grondslag ligt aan het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting dat namens de verdachte, die weet van de zitting, is gedaan. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 december 2020.