In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verweerster] is een zustervennootschap van [A] B.V. (hierna: [A] ).
(ii) Tussen [A] en Vormbouw B.V. (hierna: Vormbouw ) bestond een overeenkomst van onderaanneming.
(iii) In 2014 heeft [verweerster] voor [A] een bankgarantie doen stellen tot een bedrag van € 250.000,-- ten gunste van Vormbouw .
(iv) In de bankgarantie is onder meer het volgende bepaald:
“[De bank] stelt zich hierbij (…) tegenover [ Vormbouw ] onherroepelijk en onvoorwaardelijk garant voor [ [A] ] (…), tot zekerheid voor de nakoming van diens uitvoeringsverplichtingen uit hoofde van de “overeenkomst van Inkoop en Onderaanneming” (…) betreffende werkzaamheden en leveringen ten aanzien van het (…) project (…), hierna “de Opdracht”, zulks tot een bedrag van in totaal maximaal EUR 250.000,00 (…), hierna: “het Maximum”.
Bank verbindt zich op grond van deze garantie ieder bedrag tot in totaal het Maximum op het eerste schriftelijk verzoek van [ Vormbouw ], binnen 3 werkdagen na ontvangst van het verzoek, aan [ Vormbouw ] te voldoen, indien naar de mening van [ Vormbouw ] [ [A] ] zijn uitvoeringsverplichtingen uit hoofde van de Opdracht niet of niet geheel nakomt, doordat [ [A] ] in staat van faillissement is geraakt, niet zijnde aangevraagd door [ Vormbouw ], surseance van betaling aanvraagt, aan zijn crediteuren een onderhands akkoord aanbiedt dan wel in liquidatie treedt of anderszins in zijn bevoegdheid om rechtshandelingen te verrichten wordt beperkt.”
(v) [A] is op 4 februari 2015 in staat van faillissement verklaard met benoeming van de curator als zodanig.
(vi) Een dag na de faillietverklaring heeft Vormbouw aanspraak gemaakt op het bedrag van € 250.000,-- uit hoofde van de bankgarantie.
(vii) Na uitbetaling van het bedrag van € 250.000,-- aan Vormbouw heeft de bank de bankrekening van [verweerster] voor dat bedrag gedebiteerd.
(viii) Tijdens het faillissement is de curator een arbitrale procedure gestart tegen Vormbouw ter inning van een vordering van [A] op Vormbouw wegens onbetaalde facturen. Vormbouw heeft in die procedure, in overleg met de curator en met toestemming van de rechter-commissaris, in reconventie een vordering jegens [A] ingesteld wegens het niet-afmaken van het werk door [A] .
(ix) Bij vonnis van 8 januari 2019 heeft de Raad van Arbitrage geoordeeld dat de openstaande vordering van [A] op Vormbouw € 667.294,69 bedraagt, en dat de schade van Vormbouw als gevolg van het faillissement van [A] € 549.019,22 bedraagt. Het scheidsgerecht heeft vervolgens overwogen:
“163. Na verrekening resteert een door [ Vormbouw ] aan [ [A] ] te betalen bedrag van (…) € 118.275,47 exclusief btw.
164. Tussen partijen staat vast dat hoofdaanneemster na het faillissement van onderaanneemster de bankgarantie van € 250.000,00 heeft getrokken.
165. Het bedrag van de bankgarantie dient bij genoemde € 118.275,47 te worden opgeteld, zodat aan onderaanneemster betaling toekomt van € 368.275,47 exclusief btw.”
Het scheidsgerecht heeft Vormbouw veroordeeld aan de curator per saldo te betalen € 368.275,47.
(x) Vormbouw heeft het bedrag van € 368.275,47 aan de curator betaald.