Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
24 november 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 november 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, een 38-jarige oom, was beschuldigd van ontucht met zijn 11-jarige verstandelijk gehandicapte nichtje. De feiten betroffen het uitkleden van het meisje door de verdachte, waarbij hij zelf ook naakt was en zij dicht tegen elkaar aan op de bank zaten. Het hof had geoordeeld dat deze handeling als ontuchtige handeling kon worden aangemerkt, wat door de Hoge Raad werd bevestigd. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet onjuist had geoordeeld en dat de omstandigheden, zoals het ontbreken van een functionele reden voor het uitkleden, de conclusie van ontuchtige handeling ondersteunden.
Daarnaast werd in de zaak de vordering van de benadeelde partij besproken. Het hof had de verdachte veroordeeld tot betaling van € 400 aan immateriële schade aan het slachtoffer. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere arresten en oordeelde dat het hof terecht had vastgesteld dat er sprake was van een aantasting in de persoon van het slachtoffer, wat rechtvaardigde dat immateriële schadevergoeding werd toegewezen. De Hoge Raad vernietigde echter de beslissing van het hof voor zover het ging om de vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel, en bepaalde dat gijzeling van gelijke duur kon worden toegepast.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak van zorgvuldige afwegingen bij het vaststellen van ontuchtige handelingen en de gevolgen daarvan voor slachtoffers, vooral in gevallen met minderjarigen en kwetsbare personen. De zaak benadrukt ook het belang van immateriële schadevergoeding in dergelijke situaties.