Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
24 november 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 november 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 april 2019. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die niet in staat was om cassatiemiddelen in te dienen. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, omdat de betrokkene niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichting om binnen de gestelde termijn een schriftuur met cassatiemiddelen in te dienen. Dit is in strijd met artikel 437 lid 2 in samenhang met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het beroep van de betrokkene niet in behandeling kan worden genomen, wat leidt tot de beslissing om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Deze uitspraak heeft betrekking op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene in deze zaak niet verder kon worden gehoord.