ECLI:NL:GHARL:2019:3670

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
26 april 2019
Zaaknummer
21-000552-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in ontnemingszaak met schending van redelijke termijn

In deze ontnemingszaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 19 januari 2017. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, vastgesteld op een bedrag van € 42.000,-. De veroordeelde, geboren in Joegoslavië, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hem de verplichting tot betaling aan de Staat was opgelegd. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, met overneming van de gronden van het vonnis.

Tijdens de behandeling van de zaak heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman, mr. L.J.B.G. van Kleef. Het hof heeft vastgesteld dat er een aanzienlijke tijdsverloop heeft plaatsgevonden tussen de indiening van het hoger beroep op 30 januari 2017 en de uitspraak op 24 april 2019. Dit tijdsverloop is in strijd met artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, dat de berechting binnen een redelijke termijn waarborgt. Het hof heeft echter besloten om enkel de schending van deze termijn te constateren, gezien de geringe overschrijding van de termijn.

Het hof heeft in aanvulling op het vonnis van de rechtbank enkele verwijzingen in de voetnoten gecorrigeerd en bevestigd dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en de advocaat-generaal, waarbij de veroordeelde niet aanwezig was.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000552-17
Uitspraak d.d.: 24 april 2019
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 19 januari 2017 met parketnummer 16-707632-15 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [1968] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De veroordeelde en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 12 en 13 maart 2019 en 10 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door veroordeelde en zijn raadsman, mr. L.J.B.G. van Kleef, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij beslissing van 19 januari 2017, waartegen het hoger beroep is gericht, het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van
€ 42.000,- en aan veroordeelde de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd van datzelfde bedrag.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze en op goede gronden heeft beslist. Het hof zal de beslissing dan ook met overneming van die gronden bevestigen.
In aanvulling op het vonnis van de rechtbank overweegt het hof het volgende.

Overschrijding redelijke termijn

Het hof is van oordeel dat tussen het tijdstip waarop door veroordeelde hoger beroep is ingesteld, te weten 30 januari 2017, en het tijdstip van het wijzen van arrest, te weten 24 april 2019, een zodanig tijdsverloop zit, dat sprake is van een schending van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag van de rechten van de mens (EVRM), welke bepaling ertoe strekt de berechting binnen een redelijke termijn te waarborgen. Deze overschrijding is mede veroorzaakt door de bijzondere omstandigheid dat één van de hoofdverdachten in hoger beroep een nieuwe inhoudelijke verklaring heeft afgelegd, waarna de overige verdachten/veroordeelden in de gelegenheid zijn gesteld op deze verklaring te reageren. Daar komt bij dat het (slechts) gaat om een geringe overschrijding van de termijn. Gelet hierop zal het hof in het onderhavige geval volstaan met de enkele constatering van de schending van artikel 6, eerste lid, EVRM.

Verwijzingen in het vonnis van de rechtbank

Door de rechtbank is in de voetnoten verwezen naar de gebezigde bewijsmiddelen. In aanvulling hierop overweegt het hof het volgende:
  • in voetnoot 2 dient ook pagina 60 te worden aangehaald;
  • in voetnoten 16 en 17 dient ook pagina 3244 te worden aangehaald;
  • in voetnoot 18 dient ook pagina 3030 te worden aangehaald.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. J.P. Bordes, voorzitter,
mr. G. Mintjes en mr. I.P.H.M. Severeijns, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.D. Mavus-ten Elshof, griffier,
en op 24 april 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 24 april 2019.
Tegenwoordig:
mr. J.P. Bordes, voorzitter,
mr. A.C.L. van Holland, advocaat-generaal,
mr. S.H. Diepeveen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De veroordeelde is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.