In deze ontnemingszaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 19 januari 2017. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, vastgesteld op een bedrag van € 42.000,-. De veroordeelde, geboren in Joegoslavië, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hem de verplichting tot betaling aan de Staat was opgelegd. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, met overneming van de gronden van het vonnis.
Tijdens de behandeling van de zaak heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman, mr. L.J.B.G. van Kleef. Het hof heeft vastgesteld dat er een aanzienlijke tijdsverloop heeft plaatsgevonden tussen de indiening van het hoger beroep op 30 januari 2017 en de uitspraak op 24 april 2019. Dit tijdsverloop is in strijd met artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, dat de berechting binnen een redelijke termijn waarborgt. Het hof heeft echter besloten om enkel de schending van deze termijn te constateren, gezien de geringe overschrijding van de termijn.
Het hof heeft in aanvulling op het vonnis van de rechtbank enkele verwijzingen in de voetnoten gecorrigeerd en bevestigd dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en de advocaat-generaal, waarbij de veroordeelde niet aanwezig was.