ECLI:NL:HR:2020:186

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
19/03774
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over teruggave van inbeslaggenomen gegevensdragers in strafzaak OMG Caloh Wagoh

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 28 mei 2019. Het beroep in cassatie is ingesteld door het openbaar ministerie naar aanleiding van een klaagschrift van de klager, die verzocht om teruggave van veertien inbeslaggenomen gegevensdragers. De rechtbank had het beklag ten aanzien van deze voorwerpen (voorwaardelijk) gegrond verklaard en de teruggave gelast per 28 juni 2019. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken concludeerde tot vernietiging van deze beschikking en terugwijzing naar de rechtbank.

De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van de rechtbank dat het belang van de klager bij teruggave van de gegevensdragers zwaarder weegt dan het belang van de strafvordering, zonder nadere motivering niet begrijpelijk is. De Hoge Raad benadrukte dat de wet geen mogelijkheid biedt voor een voorwaardelijke teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen. Indien het belang van de strafvordering zich verzet tegen teruggave, dient het klaagschrift ongegrond te worden verklaard. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank, maar uitsluitend voor zover deze betrekking had op de veertien voorwerpen waarvan de teruggave was gelast. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank Midden-Nederland voor herbehandeling.

Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de behandeling van klaagschriften in het kader van inbeslagname en teruggave van goederen in strafzaken, en onderstreept de noodzaak van een zorgvuldige motivering door de rechter.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/03774
Datum4 februari 2020
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 28 mei 2019, nummer RK 19/684, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend
door
[klager 3],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking voor zover de rechtbank het beklag ten aanzien van bepaalde inbeslaggenomen voorwerpen (voorwaardelijk) gegrond heeft verklaard en de teruggave daarvan heeft gelast per 28 juni 2019 en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank opdat de zaak in zoverre op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het oordeel van de rechtbank dat het belang van de klager bij teruggave van veertien in de beschikking van de rechtbank vermelde gegevensdragers “thans, na een half jaar”, zwaarder moet wegen dan het belang van strafvordering, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk is.
2.2
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5.3.
2.3
Naar aanleiding van de gegrondverklaring door de rechtbank van het beklag ten aanzien van de hierboven genoemde goederen “per 28 juni 2019” en het gelasten van de teruggave daarvan aan de klager “indien daarover op 28 juni 2019 door het OM nog geen beslissing is genomen” merkt de Hoge Raad nog het volgende op. De wet voorziet niet in de mogelijkheid van een voorwaardelijke beslissing over strafvorderlijk inbeslaggenomen voorwerpen. Is de rechter van oordeel dat het belang van strafvordering zich (nog) verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, dan dient hij het klaagschrift waarin de teruggave van die voorwerpen wordt verzocht ongegrond te verklaren. Is daarvan geen sprake, dan dient in de regel teruggave te worden gelast (vgl. HR 12 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1692).
2.4
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank, maar uitsluitend voor zover betrekking hebbend op de veertien voorwerpen ten aanzien waarvan het beklag “per 28 juni 2019” gegrond is verklaard en waarvan de teruggave aan de klager is gelast “indien daarover op 28 juni 2019 door het OM nog geen beslissing is genomen”;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Midden-Nederland, opdat de zaak in zoverre opnieuw wordt behandeld en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 februari 2020.