Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
4 februari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland. Het beroep in cassatie was ingesteld door het openbaar ministerie naar aanleiding van een klaagschrift van de klager, die de teruggave van inbeslaggenomen gegevensdragers verzocht. De rechtbank had het beklag van de klager gegrond verklaard en de teruggave van de gegevensdragers gelast, maar de Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel niet begrijpelijk is zonder nadere motivering. De Hoge Raad benadrukt dat de wet geen mogelijkheid biedt voor een voorwaardelijke teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen. Indien het belang van de strafvordering zich verzet tegen teruggave, dient het klaagschrift ongegrond te worden verklaard. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de teruggave van dertien voorwerpen en wijst de zaak terug naar de rechtbank voor herbehandeling. De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden voor teruggave van inbeslaggenomen goederen verduidelijkt en de noodzaak van een duidelijke motivering door de rechtbank onderstreept.