ECLI:NL:HR:2020:1822
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 november 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 april 2020, waarin belanghebbende in hoger beroep ging tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De Rechtbank had eerder een naheffingsaanslag in de loonheffingen opgelegd over het tijdvak van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2013, alsook beschikkingen inzake heffings- en belastingrente.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad belanghebbende op 25 juni 2020 had gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken had gesteld voor de betaling. Ondanks dat de brief op het juiste adres was afgeleverd, is het griffierecht niet voldaan. Belanghebbende, vertegenwoordigd door een beroepsmatig optredende rechtsbijstandverlener, heeft ook geen gebruik gemaakt van de gelegenheid die de griffier op 30 juli 2020 heeft geboden om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 20 november 2020.