ECLI:NL:HR:2020:1793

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
19/05670
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomst en onaanvaardbare financiële last in het overeenkomstenrecht

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag van 17 september 2019. Eiser had een effectenleaseovereenkomst gesloten met Dexia, waarbij hij een leasesom van € 60.000,-- had en gedurende de looptijd van 240 maanden € 9.189,45 aan termijnen had betaald. De eindafrekening resulteerde in een positief saldo van € 1.588,96. Eiser vorderde dat Dexia zijn volledige schade zou vergoeden, omdat de tussenpersoon SpaarSelect hem had geadviseerd de overeenkomst aan te gaan zonder de benodigde vergunning. De kantonrechter had de vordering van Dexia toegewezen, maar in hoger beroep stelde eiser dat Dexia aansprakelijk was voor zijn schade.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en oordeelde dat er geen sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last voor eiser, waardoor hij geen recht had op schadevergoeding. Eiser stelde dat het hof een onjuiste rechtsopvatting had en dat het oordeel niet verenigbaar was met een eerder arrest van de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelde dat het hof inderdaad blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en dat de grieven van eiser opnieuw moesten worden onderzocht. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het gerechtshof en verwees de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.

De beslissing van de Hoge Raad houdt in dat de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd, en de kosten tot op de uitspraak in cassatie zijn begroot. Dit arrest is gewezen op 13 november 2020.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/05670
Datum13 november 2020
ARREST
In de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
hierna: [eiser],
advocaten: A.C. van Schaick en N.E. Groeneveld-Tijssens,
tegen
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: Dexia,
advocaat: J. de Bie Leuveling Tjeenk.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak 3644055 / CV EXPL 14-6186 van de kantonrechter te Gouda van 7 januari 2016;
het arrest in de zaak 200.201.175/01 van het gerechtshof Den Haag van 17 september 2019.
[eiser] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Dexia heeft een verweerschrift tot referte ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiser] en (een rechtsvoorgangster van) Dexia hebben in 1999 via de tussenpersoon SpaarSelect een effectenleaseovereenkomst gesloten.
(ii) De leasesom bedroeg
f60.000,-- (€ 27.226,80) en de looptijd 240 maanden. [eiser] heeft € 9.189,45 aan termijnen betaald. De eindafrekening heeft geresulteerd in een positief resultaat van € 1.588,96.
(iii) Bij brief van 25 januari 2012 van de gemachtigde van [eiser] is aan Dexia medegedeeld dat [eiser] zich alle rechten ten aanzien van alle vorderingen op Dexia voorbehoudt.
2.2
In deze procedure vordert Dexia een verklaring voor recht, kort gezegd, dat zij jegens [eiser] aan al haar verplichtingen uit hoofde van de tussen hen gesloten effectenleaseovereenkomst heeft voldaan en derhalve niets meer aan [eiser] verschuldigd is. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen.
2.3.1
In hoger beroep heeft [eiser] aangevoerd dat Dexia gehouden is zijn volledige schade te vergoeden. Hij heeft daaraan in zijn grieven 1 en 2 ten grondslag gelegd dat de tussenpersoon SpaarSelect hem heeft geadviseerd de effectenleaseovereenkomst met Dexia aan te gaan, terwijl SpaarSelect noch beschikte over een vergunning noch over een vrijstelling, en dat Dexia wist van deze advisering althans daarvan behoorde te weten. [eiser] heeft in dit verband gewezen op de uitspraak van de Hoge Raad van 2 september 2016 in de zaak […]/Dexia (hierna: het arrest […]/Dexia) [1] .
2.3.2
Het hof [2] heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en heeft daartoe onder meer het volgende overwogen.
Indien geen sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last voor de afnemer, blijft de schade bestaande in de betaalde rente en aflossing in beginsel voor rekening van de afnemer en heeft deze alleen recht op een (derde) deel van de schade bestaande in de restschuld. [eiser] heeft onvoldoende gesteld dat de effectenleaseovereenkomst voor hem een onaanvaardbaar zware financiële last vormde. (rov. 4.4)
Vast staat dat de overeenkomst is geëindigd met een positief saldo van € 1.588,96. (rov. 4.5)
Dit betekent dat [eiser] geen schade heeft geleden, zodat het eventuele bewijs dat een tussenpersoon hem heeft geadviseerd en dat Dexia dit wist, niet tot het toekennen van schadevergoeding kan leiden. Daardoor mist hij belang bij de beoordeling van de grieven 1, 2 en 4. (rov. 4.6)

3.Beoordeling van het middel

3.1
Het middel klaagt dat het hof in de rov. 4.4-4.6 heeft blijkgegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Volgens het middel is het oordeel van het hof niet verenigbaar met het arrest […]/Dexia .
3.2
Het middel is gegrond.
In het arrest […]/Dexia heeft de Hoge Raad (in rov. 6.2.3) beslist dat indien een particuliere belegger bij de aanbieder is aangebracht door een cliëntenremisier die, in strijd met de Wte 1995, tevens beleggingsadvieswerkzaamheden heeft verricht zonder over de daarvoor noodzakelijke vergunning te beschikken, en de aanbieder hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn, de billijkheid in beginsel eist dat de vergoedingsplicht van de aanbieder geheel in stand blijft, zowel wat betreft een eventuele restschuld als wat betreft de door de belegger reeds betaalde rente, aflossing en kosten. In het arrest is beslist dat dit ook geldt als de mogelijke financiële gevolgen van de leaseovereenkomst geen onaanvaardbaar zware last voor de afnemer vormden. Het oordeel van het hof geeft dus blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
3.3
Het voorgaande brengt mee dat na verwijzing alsnog de grieven 1 en 2 van [eiser] moeten worden onderzocht.
3.4
Dexia heeft zich in haar verweerschrift gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad. Zij heeft de bestreden beslissing van het hof dus niet verdedigd. Nu zij deze evenmin heeft uitgelokt, zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd.

4. Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 17 september 2019;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
- reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
- begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [eiser] op € 493,50 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van Dexia op € 879,01 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
13 november 2020.

Voetnoten

1.HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 ([…]/Dexia).
2.Gerechtshof Den Haag 17 september 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2434.