In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag van 17 september 2019. Eiser had een effectenleaseovereenkomst gesloten met Dexia, waarbij hij een leasesom van € 60.000,-- had en gedurende de looptijd van 240 maanden € 9.189,45 aan termijnen had betaald. De eindafrekening resulteerde in een positief saldo van € 1.588,96. Eiser vorderde dat Dexia zijn volledige schade zou vergoeden, omdat de tussenpersoon SpaarSelect hem had geadviseerd de overeenkomst aan te gaan zonder de benodigde vergunning. De kantonrechter had de vordering van Dexia toegewezen, maar in hoger beroep stelde eiser dat Dexia aansprakelijk was voor zijn schade.
Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en oordeelde dat er geen sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last voor eiser, waardoor hij geen recht had op schadevergoeding. Eiser stelde dat het hof een onjuiste rechtsopvatting had en dat het oordeel niet verenigbaar was met een eerder arrest van de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelde dat het hof inderdaad blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en dat de grieven van eiser opnieuw moesten worden onderzocht. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het gerechtshof en verwees de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.
De beslissing van de Hoge Raad houdt in dat de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd, en de kosten tot op de uitspraak in cassatie zijn begroot. Dit arrest is gewezen op 13 november 2020.