In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Dexia Nederland B.V. inzake een effectenleaseovereenkomst die op 20 september 1999 is gesloten via de tussenpersoon Spaarselect. De rechtbank had eerder op 7 januari 2016 een vonnis gewezen waarin Dexia werd verklaard dat zij aan haar verplichtingen had voldaan en [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten. In hoger beroep heeft [appellant] vijf grieven aangevoerd, die voornamelijk betrekking hebben op de rol van de tussenpersoon en de vraag of Dexia onrechtmatig heeft gehandeld. Het hof heeft vastgesteld dat de feiten zoals door de kantonrechter vastgesteld niet in geschil zijn en dat Dexia de rechtsopvolgster is van Dexia Bank Nederland B.V. en Bank Labouchere N.V.
Het hof heeft de grieven van [appellant] beoordeeld en geconcludeerd dat hij geen schade heeft geleden, omdat de overeenkomst is geëindigd met een positief saldo van € 1.588,96. Dit betekent dat er geen restschuld is en dat Dexia niets meer aan [appellant] verschuldigd is. Het hof heeft ook geoordeeld dat de stelplicht en bewijslast met betrekking tot de gevorderde verklaring voor recht bij Dexia ligt, en dat zij aan deze verplichting heeft voldaan. De grieven van [appellant] zijn verworpen, en het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.