In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Arnhem van 16 april 2019. De zaak betreft de afwikkeling van pensioenaanspraken na de ontbinding van een arbeidsovereenkomst. Eiser heeft klachten ingediend over het niet toestaan van een eiswijziging, waarbij hij aanvoert dat dit in strijd is met een eerdere eindbeslissing. Daarnaast zijn er klachten over de gehanteerde rekenrente. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 882,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.