ECLI:NL:HR:2020:179

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
19/03635
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over teruggave van inbeslaggenomen gegevensdragers in strafzaak OMG Caloh Wagoh

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 28 mei 2019. Het betreft een klaagschrift ingediend door de klaagster, die in deze procedure opkomt tegen de beslissing van de rechtbank om bepaalde inbeslaggenomen gegevensdragers voorwaardelijk terug te geven aan de klaagster. Het openbaar ministerie heeft cassatie ingesteld en betwist de beslissing van de rechtbank. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling van de zaak.

De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van de rechtbank dat het belang van de klaagster bij teruggave van de gegevensdragers zwaarder weegt dan het belang van de strafvordering, zonder nadere motivering niet begrijpelijk is. De Hoge Raad benadrukt dat de wet geen mogelijkheid biedt voor een voorwaardelijke teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen. Indien het belang van de strafvordering zich verzet tegen teruggave, dient het klaagschrift ongegrond te worden verklaard. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank, maar uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de vijf voorwerpen waarvan de teruggave is gelast. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank Midden-Nederland voor een nieuwe behandeling.

Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op inbeslaggenomen goederen en de voorwaarden waaronder deze kunnen worden teruggegeven aan de rechthebbende. De Hoge Raad bevestigt hiermee de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen in het kader van de strafvordering en de rechten van de klaagster.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/03635
Datum4 februari 2020
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 28 mei 2019, nummer RK 19/691, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend
door
[klaagster 8],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de klaagster.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de klaagster, M.R. Mantz, advocaat te ’s-Gravenhage, heeft het beroep van het openbaar ministerie tegengesproken.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking voor zover de rechtbank het beklag ten aanzien van bepaalde inbeslaggenomen voorwerpen (voorwaardelijk) gegrond heeft verklaard en de teruggave daarvan heeft gelast per 28 juni 2019 en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank opdat de zaak in zoverre op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
De raadsman van de klaagster heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het oordeel van de rechtbank dat het belang van de klaagster bij teruggave van vijf in de beschikking van de rechtbank vermelde gegevensdragers “thans, na een half jaar”, zwaarder moet wegen dan het belang van strafvordering, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk is.
2.2
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5.3.
2.3
Naar aanleiding van de gegrondverklaring door de rechtbank van het beklag ten aanzien van de hierboven genoemde goederen “per 28 juni 2019” en het gelasten van de teruggave daarvan aan de klaagster “indien daarover op 28 juni 2019 door het OM nog geen beslissing is genomen” merkt de Hoge Raad nog het volgende op. De wet voorziet niet in de mogelijkheid van een voorwaardelijke beslissing over strafvorderlijk inbeslaggenomen voorwerpen. Is de rechter van oordeel dat het belang van strafvordering zich (nog) verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, dan dient hij het klaagschrift waarin de teruggave van die voorwerpen wordt verzocht ongegrond te verklaren. Is daarvan geen sprake, dan dient in de regel teruggave te worden gelast (vgl. HR 12 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1692).
2.4
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank, maar uitsluitend voor zover betrekking hebbend op de vijf voorwerpen ten aanzien waarvan het beklag “per 28 juni 2019” gegrond is verklaard en waarvan de teruggave aan de klaagster is gelast “indien daarover op 28 juni 2019 door het OM nog geen beslissing is genomen”;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Midden-Nederland, opdat de zaak in zoverre opnieuw wordt behandeld en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 februari 2020.