Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
4 februari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 28 mei 2019. Het beroep in cassatie is ingesteld door het openbaar ministerie naar aanleiding van een klaagschrift van de klaagster, die in deze procedure wordt aangeduid als [klaagster 10]. De rechtbank had in haar beschikking bepaald dat het belang van de klaagster bij teruggave van zeven inbeslaggenomen gegevensdragers zwaarder weegt dan het belang van de strafvordering, maar dit oordeel werd door de Hoge Raad als niet begrijpelijk bestempeld, omdat het zonder nadere motivering was gegeven.
De Hoge Raad oordeelde dat de wet geen mogelijkheid biedt voor een voorwaardelijke teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen. Indien het belang van de strafvordering zich verzet tegen teruggave, dient het klaagschrift ongegrond te worden verklaard. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de teruggave van de zeven voorwerpen en wees de zaak terug naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak van een duidelijke motivering bij de afweging van belangen in dergelijke zaken en bevestigt de strikte regels omtrent inbeslagname en teruggave in het strafrecht.